De Brein Omgeving Methode
De Brein Omgeving Methode is een theoretische en methodische werkwijze die is ontwikkeld door dr. Anneke van der Plaats. Deze methodiek is het resultaat van wetenschappelijk onderzoek dat zij samen met professor Cools(†) heeft uitgevoerd. Het vermoeden bestond dat het gedrag van mensen met dementie of een ander niet-aangeboren hersenletsel (NAH) beïnvloed kan worden door de omgeving gunstig in te richten, waardoor het toedienen van medicijnen bij onbegrepen gedrag verminderd of uitgesteld kan worden.
In de praktijk onderzochten zij dit door de omgeving te verdelen in vier interventiegebieden: de fysieke omgeving, de werk-leefprocessen, de dag- en tijdsbesteding en empathie. Tijdens het onderzoek werd op basis van kennis over hoe de hersenen werken duidelijk welke prikkels in de omgeving stress verhogend of stress verlagend waren. Wanneer de prikkels gunstig waren, konden mensen met dementie weer gebruik maken van kwaliteiten van de hersenen die voorheen niet toegankelijk waren.
Hieruit is het observatie- en meetinstrument, de Brein Omgeving Methode, ontstaan. Met dit instrument kan de omgeving van mensen met dementie en of een ander NAH. in kaart worden gebracht, inclusief een bijbehorend plan van aanpak. Deze aanpak is toepasbaar in de psychogeriatrie, verstandelijk gehandicaptenzorg en gerontopsychiatrie bij verschillende vormen van dementie en NAH.
Vier interventiegebieden
1. De fysieke omgeving
Architectuur, de bouw en inrichting van het gebouw, huiskamers, sanitaire ruimtes, gangen, buitenruimte, beleefplekken, licht en geluid etc.
2. Dagindeling en structuur
De structuur door de dag heen. Opstaan, verzorging, ontbijten, koffiedrinken, maaltijden nuttigen, toiletbezoek, rustmomenten, actiemomenten, buiten zijn, bezoek ontvangen, naar bed gaan en slapen.
3. Welbevinden en zinvolle tijdsbesteding
Is er voldoende te doen voor hem of haar? Is er voldoende afleiding? Is de tijdsbesteding een aangename verpozing?
Met deze vragen kan worden voorkomen dat de hersenen zich vervelen. Beweging, rust en buitenlucht zijn belangrijk voor het welbevinden.
4. Interactie en bejegening
Interactie en bejegening beschouwt de wijze waarop we omgaan met mensen met dementie. Het gedrag van personeel en familie vormt de bejegening. En bejegening van personen met dementie die door hen als prettig wordt ervaren geeft hen een gevoel van veiligheid.
Biografie en de betrokkenheid
Naast de vier interventiegebieden speelt de biografie en de betrokkenheid van familie en naasten een belangrijke rol bij het bieden van goede zorg.
Biografie
Elke persoon met breinschade heeft een uniek verhaal. Het begrijpen hiervan is cruciaal voor kwalitatieve zorg, het bevordert het behoud van identiteit, begrip voor gedragsveranderingen en verbetering van communicatie.
Familiebetrokkenheid en naasten
Samen zorgen met familie is essentieel in de zorg. Het betrekt naasten, bevordert een positieve zorgomgeving, verlicht de last voor zorgmedewerkers en stimuleert samenwerking.
De acht inzichten van dr. Anneke van der Plaats liggen aan de basis van de Brein-Omgeving Methode:
- Indeling van de hersenen in vier niveaus en de bijhorende functies,
- Een mens met dementie is afhankelijk van zijn omgeving,
- Niet te weinig en niet teveel prikkels, het doseren van prikkels is belangrijk,
- Het is ongunstig mensen met dementie te laten falen,
- Het geheugen bestaat uit plaatjes,
- Externe prikkels kunnen doelgericht beweging bevorderen,
- Impulsen, emoties en stemmingen zijn niet meer te bedwingen,
- Minder behoefte aan slaap, meer behoefte aan dutten en aan veel licht overdag.
De methode is ook de theoretische onderlegger voor observaties.
Vier gedragsprofielen
Vanuit de hersenbeschadiging onderscheiden we vier gedragsprofielen bij mensen met dementie; deze zijn gebaseerd op statische en dynamische prikkels.
1. Dolers zijn mensen met dementie die dwangmatig lopen, op jacht naar prikkels.
2. Evenwicht-zoekers zijn dolers die niet meer kunnen lopen. Dwangmatig gaan ze roepen, tikken en geluid maken.
3. Zen-mediterenden zijn mensen met dementie die bijna de hele dag staren en vrijwel bewegingsloos zijn. Op deze manier sluiten zij de (te stille en te drukke) omgeving buiten door in zichzelf te keren.
4. Dwangmatige slapers slapen omdat zij de (te stille en te drukke) omgeving niet meer kunnen volgen. Hun spierspanning is hoog. Ze houden zich krampachtig in slaap. Vaak zitten deze mensen in een rolstoel en komen hun benen en voeten niet tegen elkaar en niet op de grond. De hersenen weten dan niet dat er een onderlichaam is.